83
De zwarte schoenendoos staat tussen de wilde bloemen.
‘Waarom heb je er kranten onder gelegd? En wat is dat voor een stinkspul, waarom gooi je het over de doos?’ Hummel trekt een vies gezicht.
‘Dat is benzine en daardoor gaat de doos goed branden. De kranten dienen om het vuur te maken. Je moet hier blijven staan, niet dichterbij komen. Als de vlam de benzine raakt, zul je wat beleven.’
‘Vind je het leuk?’
Irma kijkt het kind verbaasd aan. ‘Leuk? Hoe kom je daarbij?’
‘Door de manier waarop je praat.’
‘Ik vind het niet leuk, maar het is wel een opluchting om de brieven te verbranden.’
‘Hoezo, een opluchting?’
Irma strijkt een lange lucifer af en zodra de vlam verschijnt, legt ze hem op het puntje van de kranten. Het papier krult direct op en de vlam laat zich in de richting van de doos leiden. Irma loopt naar het terras en wacht. Als het vuur de doos bereikt, ontstaat er een enorme steekvlam.
Hummel gilt.
‘Er kan niets gebeuren,’ zegt Irma. Ze wijst naar de buitenkraan en de waterslang. ‘Kijk, ik kan het vuur doven als het gevaarlijk wordt. De houten bielzen moeten geen vlam vatten, ik zorg er wel voor dat dat niet gebeurt.’
‘Heb je alle brieven gelezen?’
‘Ja.’
‘Van wie kwamen ze?’
‘Nu stil zijn, wijsneus.’
‘Ik wil het weten.’
‘Later, ik vertel het je later.’
Er ligt een hoopje as op het bloemenperk. Ook de planten zijn verdwenen. De houten bielzen die het perk begrenzen zijn nat.
Irma rolt de waterslang weer op en draait de buitenkraan dicht. Ze kijkt naar de verkoolde massa en zegt dat ze tevreden is.
Niemand geeft antwoord.
Als haar mobiele telefoon begint te rinkelen, wil ze het ding direct in een hoek smijten. Toch kijkt ze naar de display en ziet dat er geen nummer verschijnt. Ze meldt zich.
‘Gelukkig, je neemt op. Ben je thuis?’
‘Wat moet je, Dylon? Jij zat toch in Spanje?’
‘Volgens mij weet je allang dat dit bericht niet klopte. Luister, Irma. Het spijt mij echt heel erg dat ik aan deze poppenkast heb meegewerkt. Ik heb altijd tegen mijn moeder en Denise gezegd dat ze zich dingen in hun hoofd haalden die niet klopten. Ze konden gewoon niet verdragen dat mijn vader overleed in het bed van een jonge vrouw. Vooral mijn moeder raakte daardoor buiten zichzelf en Denise heeft loyaal willen zijn. Ik heb ook geprobeerd om Edwin buiten de deur te houden. Maar toen er eenmaal met hem en Cocky werd overlegd, sloegen bij iedereen alle stoppen door.’
‘Ik heb geen behoefte aan een verklaring, van wie dan ook. Laat me met rust.’
‘Dat kan ik niet, Irma. Of beter gezegd: dat wil ik niet. Ik ben echt heel erg verliefd op je en ik kan de gedachte dat het nergens toe zal leiden niet verdragen.’
‘Toch leidt het nergens toe. Je weet toch dat de speurneuzengroep die mij al een paar jaar volgt en tot de conclusie is gekomen dat ik verantwoordelijk ben voor de verdwijning van Wouter en Floran in mijn tuin wil gaan graven? Dat zal consequenties hebben waar niemand vrolijk van wordt.’
‘Je moet een reden hebben gehad om het te doen, Irma. Er moeten verzachtende omstandigheden zijn geweest. Ik denk dat het beide keren een noodlottige samenloop van omstandigheden was.’
Irma lacht hard. ‘Het was moord. Niet meer en niet minder, gewoon moord. Ik maakte spinazielasagne en mengde een fikse hoeveelheid digitalisbladeren erdoor. Ze waren allebei binnen twintig minuten dood. Morsdood. Verzachtende omstandigheden? Vergeet het maar.’
‘Ik geloof je niet. Je doet stoer, maar ik weet zeker dat je in werkelijkheid bang bent. Ze zullen je aanhouden en opsluiten, besef je dat wel? Maar ik laat je niet vallen, nooit. Ik zal je bezoeken en je steunen. Dat meen ik, Irma.’
‘Dat zou Dick ook hebben gezegd.’
‘Jullie hielden echt van elkaar, is het niet? Het spijt me voor je dat je hem verloren hebt. Ik zou het verlies graag een beetje goed willen maken.’
‘Ga verder met je leven, Dylon. Zoek een vrouw zonder problemen, knok voor je kinderen en vergeet mij.’ Irma verbreekt de verbinding.
‘Waarom zei je dat van die spinazielasagne?’ Hummel staat naast haar.
Irma schrikt. ‘Waar kom jij opeens weer vandaan? Ach, laat ook maar. Dat zei ik omdat het de waarheid is.’ Ze heft haar hand op. ‘Niet tegenspreken, Hummel.’